Gedichtanalyse: "Voorgoed" door Jean Pierre Rawie

Dit is de herfst, dit zijn de mooiste maanden,
maar ze ontgaan ons zoals ieder jaar,
want wij zijn blinden in een wereld waar
het blijvende niet geldt, alleen het gaande.

Wij tastten in het duister naar elkaar,
een oogwenk dat wij ons onsterflijk waanden,
en zijn niet dan elkanders nabestaanden;
het bed is ons niet nader dan de baar.

Geen troost valt aan het najaar te ontlenen,
de bladeren verworden in de goot
en de gelieven zijn voorgoed verdwenen.

Wie weet is ons vergund pas metterdood,
door vreemde hemellichamen beschenen,
iets vast te houden wat ons niet verstoot.

Voorgoed, Jean Pierre Rawie (1999)

Patroondetectie

Beeldspraak

Stijlfiguren

Parafrase

Het is herfst, en dat is prachtig.
Het prachtige ontglipt ons perodiek,
omdat we de volgende realiteit niet voldoende kunnen interpreteren:
alles is tijdelijk.

In deze gebrekkige interpretatie klammen we dan aan elkaar vast.
Dat is een moment waarbij we ons onsterfelijk voelen.
We zijn natuurlijk niet elkaars nabestaanden, ondanks het klammen.
Onze positie in het [sterf]bed is praktisch gezien gelijktijdig met de baar[moeder]

De herfst, dat prachtige, is nergens troost voor
dingen zijn nog steeds tijdelijk
en deletie is permanent

Samenvallend met het sterven is ons onlangs wellicht vergund
terwijl het gereflecteerde licht van hemellichamen buiten dit zonnestelsel op ons valt
dat we iets vast kunnen houden dat ons niet dumpt

Interpretatie

De wereld om ons heen is prachtig, maar we kunnen het gewoon niet altijd zien, de levensduur is kort, de dingen vervliegen voor eeuwig, en onze laatste rustplek is een plek ver van de aarde.
Wellicht bedoelt Jean de hemel. Aan de hand van de vorm van het gedicht (sonnet) zou je kunnen stellen dat hij naar de hemel verlangt, of misschien naar een wereld waar dingen niet tijdelijk en verwelkend zijn, maar dat is nogal een losse theorie. Wat het denk ik eerder kan zijn is dat hij verlangt naar een gestorven geliefde: wij tastten, dus blijkbaar doen ze dat niet langer, en het hele gedicht gaat eigenlijk ook een beetje over de dood. In elkaars armen voelden ze zich onsterfelijk, maar dat gevoel mocht niet baten; de wereld draait door. De hele strofe beschrijft iets intiems, en hij zegt letterlijk dat de ander geen nabestaande was (en hij ook niet van hem/haar), dus ik denk dat het om een liefde gaat. Het lijkt overeen te komen met de thema's die keer op keer terugkomen in het werk van Jean, daarover straks meer.

Eigen visie

Als mijn interpretatie klopt, ben ik het deels met Jean eens. Waar ik het niet mee eens ben is dat we in een vreemde ultieme wereld komen. We hebben geen laatste rustplek, zodra we doodgaan sterven onze breincellen af, en zo ook ons bewustzijn. We bestaan op dat moment niet meer, en een tijdje later bestaat ons lichaam ook niet meer, behalve een paar botten.

Plaatje

Van de opdracht moest ik Ik wilde volledig uit mezelf (want dat leek me leuk) een regel van het gedicht in een ruimte plaatsen. Het probleem: het is al lang geen herfst meer! Dan maar iets abstracters.

Ja, da's wel een vreemd hemellichaam, of niet soms? Het hemellichaam in kwestie is een dodecahedron, op een tweedimensionaal vlak geprojecteerd door middel van een eigen implementatie van een raytracing algoritme. De locatie heb ik dus zelf gecreëerd, het Asserbos heb ik niet nodig. Er is niks in deze ruimte, behalve het vreemde hemellichaam. Het ultieme oord.


Het verband hier is dat zowel het plaatje als de locatie waarnaar de regel uit het gedicht refereert zeer abstract zijn, en er is niks behalve het hemellichaam. Jean zegt wel dat er misschien iets is om vast te houden, maar ik denk het niet. Het is een waanbeeld. Hij weet zelf dondersgoed dat er niks is na de dood. De laatste regel van het gedicht is, naar mijn theorie, óf een commentaar op de denkwijze van de mens, óf een ontkenning van de waarheid.

Reflectie: "Geleende tijd"

De hele bundel gaat over de dood en hoe de tijd niet van ons is. Daarnaast komt er ook een sterk aspect van dierbaren in terug. En ja, ik heb meer dan alleen de titel van de bundel gelezen. Neem bijvoorbeeld het gedicht "Kerkhof". De titel zegt het al, maar dit uittreksel nog meer:

hoe onverbiddelijk de liefde
verband houdt met verdriet en rouw,
en of ik als zij nu nog leefde
nog zoveel om haar geven zou.
Kerkof, Jean Pierre Rawie

Ook in dat gedicht komt terug dat de dood en de geboorte zo goed als gelijktijdig zijn, en dat alles langzaamaan verwelkt. Eigenlijk lopen deze thema's bij deze auteur veel dieper dan alleen deze dichtbundel, want ook zijn persoonlijke leven is ermee gekleurd (die keer dat hij op de IC lag in de jaren 80, of die keer dat hij zo hard had gezopen dat hij alweer op de IC lag).

Ik gok dat het gedicht inhaakt op "Uitvaart", en het dezelfde dode betreft:

Op zich geen grond voor nostalgie
- zo ging het vroeg of laat met allen -
maar het is vreemd nu ik de smalle
doodkist in deze aula zie.
Uitvaart, Jean Pierre Rawie

Hij gaat ook algemener in op het verlies van dierbaren:

Maar wat vergleed, wat mag verglijden,
ik weet diegenen om mij heen
van wie ik zonder tranen scheidde,
en die ik tranenloos beween.
Verloop, Jean Pierre Rawie

En hij heeft daarnaast ook nog een woordje over voor de doden in het algemeen:

Je denkt over de levens na
die zomaar zijn voorbijgegaan
en legt een nieuwe maatstaf aan,
geen jaren maar millennia.
Relieken, Jean Pierre Rawie

Vanuit dit alles maak ik op dat Jean moeite heeft met het verwerken van de dood, maar ook het concept van de dood. Verre vreemde plekken, tijdelijkheid, de irrelevante tijdschaal van het leven, het zijn allemaal thema's die keer op keer hun kop laten zien. Ik vind dan ook, dat desondanks Jeans prachtige dichtvorm, zijn gedichten al snel oud worden; je kan een liedje maar op zo veel verschillende manieren zingen.

2019-06-28 in blog #voorgoed #geleende-tijd #Jean-Pierre-Rawie